Duitsers zijn serieus, ordelijk, plichtsgetrouw en gevoelig voor regels en hiërarchie. Bekende en gangbare vooroordelen die we er in Nederland over onze oosterburen op na houden. En hoewel ik niet zo van vooroordelen hou, kon ik er dit weekend echt niet om heen: Ordnung muß sein. In ieder geval aan de Duitse waddenkust.

Ik logeerde een paar dagen bij vrienden in Bremerhaven, een boeiende stad waar Weser en Wadden elkaar ontmoeten. Eén van die dagen zwierven we wat door de omgeving en volgden de kust richting Cuxhaven. Het kustgevoel te pakken krijgen was nog niet zo eenvoudig. Land en water zijn op de meeste plekken resoluut van elkaar gescheiden door een hoge grasdijk. Slaperige dorpjes doen in niets vermoeden dat je aan de kust bent. Dat wordt hoogstens verklapt door een verdwaalde zeemeeuw die uitrust op een lantaarnpaal.

Nee, het strandtoerisme is aan de Duitse waddenkust nog niet overal tot bloei gekomen. Nou ja, ‘strand’. De overgang tussen dijk en slib waarin je tot je knieën wegzakt, is natuurlijk niet echt een bountystrand. Deze plek trekt wadlopers en vogelaars, maar geen zonaanbidders, kuilengravers en zandkastelenbouwers. Die gaan liever naar Ibiza, Mallorca of Walcheren. Maar plotsklaps was het daar dan toch. In de buurt van het plaatsje Dorum stond het ineens heel duidelijk op een wegwijzer: Strand! Dat wilden we wel eens zien.

Even verderop konden we inderdaad de dijk oversteken. Vaag kwam nog even de gedachte in me op dat het jammer was dat we geen zwemspullen bij ons hadden. Maar dat duurde niet lang. Ja, achter de dijk zagen we inderdaad de prachtige weidse Waddenzee. We zagen echter ook dat tussen ons en het water een haast onneembare vesting was gebouwd. Hekken. Slagbomen. Verbodsborden. Waarschuwingsborden. En nog meer hekken. Waren we verkeerd gereden en per ongeluk bij een penitentiaire inrichting beland?

Helaas niet. Dit was toch echt het lokale strand. Voorzien van een horecapaviljoen, ligweide met strandcabines, parkeerplaatsen en een zwembad. En, ik zei het al, een onnoemelijke hoeveelheid hekken en borden. Want voor al die Freizeitinfrastruktur moet natuurlijk wel entree betaald worden, da’s de spelregel. En die regel moet natuurlijk nageleefd worden.

Tekst loopt door onder foto

 

 

Het was een vervreemdende en verdrietig makende ervaring. De weidsheid van de kust, de eindeloze zee, opgesloten tussen hekken. Een gekooid landschap, met een horizon die je alleen tussen tralies door kunt bekijken. Tenzij je ervoor wil betalen natuurlijk. Dan mag je het poortje door. Ik zal u niet vermoeien met de historische associatie die deze hoeveelheid hekken en controlepoorten bij ons opriep. Die komt ongetwijfeld ook bij u op.

Het zette me aan het denken. Afgezien van het deprimerend karakter van deze plek, van de vervreemding die ze oproept, is er iets heel onlogisch aan de redenering die achter dit alles schuil lijkt te gaan. Het zit ‘m in het verdienmodel denk ik. Als je een plek ‘te gelde’ wil maken, zorg je er in eerste instantie voor dat ie aantrekkelijk is voor bezoekers. Bezoekers moet je met open armen ontvangen. Ze leiden immers tot inkomsten en met die inkomsten kun je investeren in faciliteiten.

Hier lijkt een omgekeerde route te zijn gevolgd. De zee en het weids uitzicht, dat was er al. Gratis verzorgd door moeder natuur. Er zijn faciliteiten bij gebouwd en die moeten worden gefinancierd met entreegeld. En om de betaling van entreegeld af te dwingen, is het mooi zeegezicht verminkt met kilometers hekwerk en talloze controleposten, waardoor de toerist nu moet inchecken in een soort interneringskamp aan zee. Niet langer staat de aantrekkelijkheid van de plek centraal, maar een bedachte set regels die moet worden afgedwongen.

De wereld op z’n kop, als ik het zou mogen zeggen. Maar ja, wat wil je? Ordnung muß sein.