Onderweg naar Vlissingen. Het is even na achten als de trein Nijmegen binnen stommelt. De Waal glinstert onder ons, de rondvaartboten bedekt met een laagje bladgoud. De lage ochtendzon zorgt voor een prachtig afgetekende skyline. De Sint-Stevenskerk trots in het midden, de bomen in het hoog gelegen Valkhof meer naar links, op de achtergrond.

Met m'n telefoon maak ik een foto en stuur die naar m'n zoontje. "Rara, waar ben ik nu?" Even later het antwoord: "In de trein." Ik gniffel om die slim gevonden uitweg, maar hou m'n poot stijf. "Rara, waar is de trein nu?" Met frisse tegenzin gokt ie maar eens op Arnhem, uiteindelijk komt Nijmegen in 'm op. Hij houdt niet van die raadseltjes. Misschien is het z'n leeftijd, maar ik merk dat het 'm niet echt interesseert. Als ik in Dieren op het station vraag in welke richting Arnhem ligt, wijst ie gerust richting Zutphen. Het blijft niet plakken.

Het is geen ramp natuurlijk. Iedereen oriƫnteert zich op z'n eigen manier. Ik ken genoeg mensen die moeiteloos functioneren, zonder veel besef van de ruimte om hen heen. Maar ik kan me er weinig bij voorstellen. Nederland, met z'n steden, dorpen en landschappen. De verbindingen en grenzen daartussen. Het voelt voor mij als een groot huis met kleurrijke kamers, het huis waarin ik mag wonen. Ik kan me niet voorstellen dat ik in m'n eigen huis de weg niet zou weten.

Misschien is het wel een beroepsdeformatie, het zo bewust zijn van de ruimte om me heen. Ik zie het ook bij vakgenoten, die planologenogen. Net zoals ik ze zie bij stedenbouwkundigen, geografen, (landschaps)architecten en civieltechneuten. Maar kijken we zo naar het landschap omdat we er beroepsmatig aan sleutelen? Of hebben we ons beroep gekozen omdat we die ruimte zo interessant vinden? Hoe dan ook, ik vind het fijn dat ik mijn werk mag doen in een context die me zo aan het hart gaat.

's Avonds trein ik terug naar het Oosten. In Zuid-Beveland is het uitzicht prachtig. Doorkijkjes naar de Oosterschelde noordelijk van ons en de Westerschelde in het zuiden. Achter de dijk de bovenkant van een containerschip, op weg naar Antwerpen. We kruisen het Kanaal door Zuid-Beveland en daarna het Kreekrak, met haar imposante sluizencomplex. En niet lang daarna, als het spoor naar het noorden afbuigt: de Brabantse Wal, met Woensdrecht en Hoogerheide tegen de glooiing geplakt. Die overgang van Zeeuwse klei naar Brabants zand; met zo'n uitzicht heb je geen boek nodig.

Als we door Noord-Brabant rijden, merk ik dat ik wat moeite heb het landschap te lezen. Het ritme van de Brabantse stedenrij is natuurlijk onmiskenbaar. Maar daartussen ontbreken voor mij duidelijke ijkpunten. Toch is het zonneklaar dat we in Zuid-Nederland zijn. De bouwstijl, het zandkleurige metselwerk; Gerard van Maasakkers noemt het in een van zijn liedjes 'Land van zand'. Zo raak. De vraag die rond Den Bosch in me opkomt: zou ik aan het landschap kunnen zien wanneer ik Oost-Nederland heb bereikt? En: Hoe vertelt het landschap me dat?

Voorbij Oss geniet ik als we de Maas oversteken, via de stalen rammelbrug bij Ravenstein. Weer in Gelderland, maar het gebied rond Wijchen voelt nog steeds als Zuid-Nederland. En dan Nijmegen. Dat ligt toch echt in Oost-Nederland. Maar voor mij is het een zuidelijke stad, die ik ook in Limburg of Noord-Brabant zou kunnen plaatsen. Wat ik ook zoek: in het gebied rond Elst vind ik het niet. De nieuwbouw in de Waalsprong, Westeraam en Schuytgraaf: het zou overal kunnen liggen. Het Betuws landschap is hier uitgegumd en vervangen door een stedelijk tapijt. Geweven door mensen, niet door moeder natuur.

Maar dan toch: zodra we de Nederrijn bereiken, is het duidelijk. Hier begint Oost-Nederland. De trein rijdt nu recht op de stuwwal af. Links de Rosandepolder, rechts Meinerswijk en Arnhem. Het landschap wordt ruwer, de bebouwing wordt rustieker en voegt zich meer naar het natuurlijk landschap. Hier heb ik echt het gevoel dat ik, terwijl ik door het huis Nederland loop, een andere kamer binnen ga. Maar, zo duidelijk als ik dit ook voel, kan ik niet goed verklaren hoe het landschap me dat vertelt. Misschien is het gewoon een onzinnige vraag en fluistert het landschap iedereen een ander antwoord in.